In de zaal liggen hoepels/fietsbanden verspreid (de 'eilanden').
In elke hoepel staat een kind.
Tussen de hoepels door lopen 3 à 4 kinderen.
Er zijn ca. 5 ballen in het spel.
De kinderen in de hoepels gooien of rollen (afspreken!) de ballen naar elkaar over.
De kinderen die tussen de hoepels doorlopen proberen ze te onderscheppen.
Lukt dit dan wordt er gewisseld en mag het kind dat de bal onderschepte in de hoepel gaan staan.
Als een kind bij het gooien of vangen buiten zijn hoepel komt moet het ook wisselen.